Een werknemer was bij werkgever in dienst als chauffeur. In juli 2014 was zijn rijbewijs verlopen en het CBR gaf géén nieuw rijbewijs af vanwege alcoholmisbruik. De werkgever schorste de chauffeur tot de datum waarop hij zijn rijbewijs terug zou krijgen en staakte de loonbetaling. Centraal in dit hoger beroep stond de loonvordering van de chauffeur. Op 3 mei 2016 oordeelde het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch over deze casus.
De chauffeur deed een beroep op een uitspraak van de Hoge Raad uit 2003 (Van der Gulik/Vissers). De Hoge Raad bepaalde destijds dat een schorsing in de risicosfeer van de werkgever ligt, zodat de werkgever tijdens de schorsing in beginsel verplicht is tot doorbetaling van loon (artikel 7:628 BW). Ook als de werkgever gegronde redenen had om tot schorsing over te gaan en de schorsing aan de werknemer te wijten was, zoals in deze zaak het geval was. Deze uitspraak wordt nog altijd gevolgd in de jurisprudentie.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de uitspraak van de Hoge Raad in bovengenoemde casus niet van toepassing is. Het hof stelt dat om recht te hebben op loon de werknemer bereid én beschikbaar moet zijn om de bedongen arbeid te verrichten. Van het verrichten van bedongen arbeid kon echter geen sprake zijn, omdat de chauffeur geen rijbewijs had. Van belang was dat de chauffeur niet kon bewijzen dat hij zich bereid had getoond om de bedongen arbeid te verrichten. De chauffeur stelde dat hij bereid was passende arbeid te verrichten. Het hof oordeelt daarover dat de werkgever niet verplicht was om passende arbeid te verrichten. Dit geldt alleen als sprake is van arbeidsongeschiktheid.
Voorts overweegt het hof dat de chauffeur vanwege het niet kunnen beschikken over een geldig rijbewijs, ook niet beschikbaar was voor het verrichten van de bedongen arbeid. De chauffeur mocht de bedongen arbeid niet verrichten en kon deze dus ook niet verrichten, aldus het hof. Vanwege het ontbreken van beschikbaarheid, kon de werkgever ook niet worden gehouden om het loon door te betalen. Conclusie: ondanks dat sprake was van een schorsing, hoefde de werkgever het loon niet door te betalen.
Hoewel op deze casus het oude recht nog van toepassing was (pré-WWZ), ligt het oordeel van het hof in lijn met een aankomende wijziging van artikel 7:628 BW. Uit de wetsgeschiedenis blijkt daarbij dat in situaties van schorsing door de werkgever het wetsvoorstel ruimte biedt om over de periode waarin de werknemer bij wijze van disciplinaire maatregel is geschorst, tevens het loon niet te betalen omdat dit dan redelijkerwijs voor risico van de werknemer komt. Deze wijziging zal op een nog nader te bepalen datum in werking treden.
Is uw werknemer absoluut verhinderd om zijn werkzaamheden te verrichten en is dit een reden voor schorsing, dan biedt deze uitspraak u de mogelijkheid om de loonbetaling te staken.
Deel deze pagina:
Bedankt voor uw bericht
Uw bericht is naar ons verstuurd. Wij nemen zo spoedig mogelijk contact met u op.
Ons direct spreken?
U kunt ons binnen kantooruren bereiken op 026-325 90 23